De
grijze wereld
Igam
leunt over de balustrade van de hoogste trans van het kasteel. Een
paarse duif koert zachtjes op haar schouders. Onder haar vliegen de
duiven van Resl in een bleekgele waas het kasteel in en uit. Ze
vraagt zich af welke woorden hij de wereld instuurt. Ze volgt één
van de gele duiven met haar ogen. Hij zwenkt scherp naar links, over
het uitgestrekte woud heen. Zijn gele vleugels smelten samen met de
geelrood getekende bomen. Blaadjes dwarrelen op en onttrekken de
vogel uit het zicht.
Igam
buigt zich voorover en probeert wat van het bleke zonlicht op haar
gezicht te vangen. Haar huid kraakt zachtjes en ze kijkt even naar
handen die lichtjes op de balustrade leunen. Haar grijsgrauwe vel is
bijna niet te onderscheiden van de stenen. Met haar nagel glijdt ze
langs de lijnen van haar andere hand. Korreltjes laten langzaam los
en dwarrelen naar beneden. Igam zucht en kijkt ze na. Met ogen tot
spleetjes geknepen tuurt ze de horizon langs. Het is dezelfde horizon
als altijd. Een lijn. Een grens tussen het bekende Hier en het
onbekende Daar. Droombeelden bewegen zachtjes over de grens. Ze
lijken haar te roepen.
Igam!
Een scherpe stem snijdt door haar gemijmer.
Ze roept een antwoord terug naar de stem van Resl, ergens in de
diepte van het kasteel. Ze strijkt met haar handen de ruwe grijze
steen van de balustrade langs. Haar vingers blijven achter een
inkeping haken en volgen de uitgesleten groeven. Ze trekt de lijnen
na met haar ogen. Igam en Resl.
In de randen van de ruwe steen schitteren halfvergeten kleuren. Ze
blaast ertegen. Grijs stof verwaait in het grauwe landschap.
Resl
roept haar nogmaals. Ze voelt hoe het koord tussen hen zich aantrekt.
Peinzend kijkt ze naar hun verbinding. Een dunne draad, verkleurd en
rafelig. Ze kan Resl voelen, aan de andere kant van de draad. Ze
voelt aan de kleine verzameling draden die uit haar lichaam waaien.
Licht en haast onzichtbaar, zich over vertes uitstrekkend. De heldere
kleuren die naar haar vrienden en familie rijken. Sita van het
Lyceum. Marli en Evya van de Academie. Haar ouders van de Hoge Venen.
Ze aait zachtjes over de draad van Resl. Al hun jaren staan erin
gegrift. Ze laat de draad trillen. De beelden komen helder haar hoofd
binnen. De herberg waar ze elkaar ontmoette, een wandeling in het
bos, samen koken, groeiende giechelende verliefdheid, hun reis. De
schatten en ervaringen die ze overal samen opdeden. Hun huis dat ze
bouwden uit deze heldere gekleurde momenten. Het gevoel dat ze samen
zichzelf overstegen.
Ze
glimlacht en ze voelt haar huid zich even versoepelen. Een lichte
glans glijdt over haar handen. Dan trekt ze weer aan de draad en
nieuwe beelden komen op. Het moment dat Resl een grote Mathematicus
werd. Hoe de harde gouden munten die hij toen verdienden de kleur van
zijn ogen veranderde, van het warme bruin uit een herfstbos naar een
kil goudglanzend bruin. Het kasteel wat hij toen kreeg, zo groot en
grijs en stevig. Zijn mannelijke triomfantelijke trots die echode
door de lege kamers. Hun felgekleurde dromen die rondfladderden en te
pletter sloegen tegen de onverbiddelijke stenen muren.
Igam
laat de draad weer los, haar huid trekt zich grauw en star om haar
heen. Ze draait langzaam om haar as en staart naar haar plek, hier
hoog boven het kasteel, onder de weidse lucht. In de open hoeken,
rond en zacht uitgesleten door de wind, heeft zij haar dromen
gesponnen. Kleine restjes kleur. Haar paarse duiven zweven over de
kleuren heen. Hun zachte koerende geluiden wikkelen zich
geruststellend om haar heen. Ze kijkt weer naar de horizon. In de
verte zingen gekleurde droombeelden haar toe. Trekken aan haar. Ze
tuurt naar het massieve grauwe woud onder haar voelt een ijzige klomp
in haar maag. Ze keert zich van de lokroep van die verre horizon af
en volgt de grijze draad van Resl de toren in.
Met
grote stappen daalt de kronkelige trappen af, op weg naar de grote
zaal. Ze stapt voorzichtig over de donkere stenen, alleen de
lichtgrijze traptreden. Op stap, af stap, weg stap en nog een stap.
De grijze muren wentelen om haar heen. Door nauwe spleten flitst de
buitenlucht voorbij. Stap af, stap verder, tot ze in de grote zaal
staat.
En
daar staat Resl. Een rijzige gestalte voor een flakkerend vuur. Igam
kijkt naar hem. Vroeger kon ze de lijnen van zijn lichaam uittekenen
in haar hoofd. Nu botst haar blik onaangenaam tegen zijn ogen. Hij
gaat zwijgend op het kleed voor het vuur zitten. Ze laat zich naast
hem zakken. Igam begint hij.
Ik kan dit niet meer laat
hij erop volgen. De woorden vallen als stenen in de stilte. Een storm
steekt op in haar hoofd. Ze balt haar vuisten. Dief,
denkt ze. Maar ze laat de woorden alleen in haar hoofd klinken. Mijn
woorden, dit moet ik zeggen. Jij hebt mijn moment gestolen. Giftig
borrelen ze omhoog. Ze vertrouwt haar stem niet en slikt ze in. Resl
kijkt nadrukkelijk niet in haar ogen en praat door. Zijn woorden
stromen als een warrige vloed over haar heen. Hij praat over zijn
ambities. Over hoe hij het nooit met haar over zijn wereld van
getallen kan hebben. En over hoe hij de hare, die uit tekeningen en
dromen bestaat, nooit echt kan betreden. De scherpe stukjes van zijn
zinnen vallen langzaam in elkaar. Resl wil haar niet meer. Hij snapt
haar niet. Ze staart in die gouden ogen van hem. Ze glanzen vochtig,
maar er schittert een harde kern binnenin.
Igam
wil duizend woorden zeggen. Ze ketsen door haar hoofd tot ze de ene
niet meer van de andere kan onderscheiden. Stuur
je me nu weg? weet
ze dan uit te brengen. Ze is verbaasd over
de afstandelijke helderheid in haar stem. Ja
eigenlijk wel. Even hoort ze spijt. Hun
handen raken tegelijk het grijze koord aan. En flard van een beeld,
twee figuren, dwaas dansend in de regen. Ze lachen aarzelend naar
elkaar. Dan schudt hij met een besliste beweging zijn hoofd en staat
op. Ik geef je een maan zegt
hij dan moet je weg zijn. Igam
staart hem aan. De echo van haar eigen woorden, die ze zo kort
geleden uitsprak op de toren. De bittere ironie ervan brandt in haar
keel. Samen met haar tranen slikt ze die in.
De
vragende woorden blijven door haar hoofd vliegen. Als gevangen vogels
tikken ze tegen de grenzen van haar hoofd. Ze opent haar mond om ze
vrij te laten, kijkt naar zijn gesloten gezicht en ziet er dan
vanaf. De woorden bevriezen tot ze dof blijven liggen. Resl kijkt
haar nog één keer echt aan. Naast hem hangt het oranjebruine
portret. De zachte lijnen van zijn getekende gezicht spotten met de
harde lijnen van de Resl die ernaast staat. Dan draait hij zich om.
Zijn voetstappen echoën achter hem aan als hij de trappen afdaalt.
De
grijze draad spant zich, rekt zich uit en breekt dan. Igam voelt aan
het rafelige uiteinde. Ze staart in de vlammen tot de vuurplaats koud
en grijs is. Haar lichaam versmelt in de schaduwen. Igam de grijze,
die met wijd open ogen de nacht uitzit tot de slaap haar overweldigt
en haar neerlegt op de koude vloer.
Buiten
de beschermende muren van het kasteel valt de duisternis in. Hij rukt
op van onder de bomen. Scherpe schaduwen rekken zich uit en
versmelten tot een zwarte vlek. De duisternis trekt zich samen. Half
herkenbare vormen verdringen zich. Een flard van een hoorn, een
gekromde klauw. Twee ogen openen zich. Ze gloeien in het diepe zwart
van de nacht. Ze richten hun blik op de grijze vesting.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten