Eerste hoofdstuk: De grijze wereld

Hier staat het dan. Het eerste hoofdstuk van mijn boek over Igam. Een beetje eng is het wel, om dit de wereld in te sturen. Maar ik doe het wel. Heb je vragen, tips of opmerkingen? Stuur mij dan een mail (zie homepage voor contactgegevens).


De grijze wereld
Igam leunt over de balustrade van de hoogste trans van het kasteel. Een paarse duif koert zachtjes op haar schouders. Onder haar vliegen de duiven van Resl in een bleekgele waas het kasteel in en uit. Ze vraagt zich af welke woorden hij de wereld instuurt. Ze volgt één van de gele duiven met haar ogen. Hij zwenkt scherp naar links, over het uitgestrekte woud heen. Zijn gele vleugels smelten samen met de geelrood getekende bomen. Blaadjes dwarrelen op en onttrekken de vogel uit het zicht.
Igam buigt zich voorover en probeert wat van het bleke zonlicht op haar gezicht te vangen. Haar huid kraakt zachtjes en ze kijkt even naar handen die lichtjes op de balustrade leunen. Haar grijsgrauwe vel is bijna niet te onderscheiden van de stenen. Met haar nagel glijdt ze langs de lijnen van haar andere hand. Korreltjes laten langzaam los en dwarrelen naar beneden. Igam zucht en kijkt ze na. Met ogen tot spleetjes geknepen tuurt ze de horizon langs. Het is dezelfde horizon als altijd. Een lijn. Een grens tussen het bekende Hier en het onbekende Daar. Droombeelden bewegen zachtjes over de grens. Ze lijken haar te roepen.

Igam! Een scherpe stem snijdt door haar gemijmer. Ze roept een antwoord terug naar de stem van Resl, ergens in de diepte van het kasteel. Ze strijkt met haar handen de ruwe grijze steen van de balustrade langs. Haar vingers blijven achter een inkeping haken en volgen de uitgesleten groeven. Ze trekt de lijnen na met haar ogen. Igam en Resl. In de randen van de ruwe steen schitteren halfvergeten kleuren. Ze blaast ertegen. Grijs stof verwaait in het grauwe landschap.

Resl roept haar nogmaals. Ze voelt hoe het koord tussen hen zich aantrekt. Peinzend kijkt ze naar hun verbinding. Een dunne draad, verkleurd en rafelig. Ze kan Resl voelen, aan de andere kant van de draad. Ze voelt aan de kleine verzameling draden die uit haar lichaam waaien. Licht en haast onzichtbaar, zich over vertes uitstrekkend. De heldere kleuren die naar haar vrienden en familie rijken. Sita van het Lyceum. Marli en Evya van de Academie. Haar ouders van de Hoge Venen. Ze aait zachtjes over de draad van Resl. Al hun jaren staan erin gegrift. Ze laat de draad trillen. De beelden komen helder haar hoofd binnen. De herberg waar ze elkaar ontmoette, een wandeling in het bos, samen koken, groeiende giechelende verliefdheid, hun reis. De schatten en ervaringen die ze overal samen opdeden. Hun huis dat ze bouwden uit deze heldere gekleurde momenten. Het gevoel dat ze samen zichzelf overstegen. 
 
Ze glimlacht en ze voelt haar huid zich even versoepelen. Een lichte glans glijdt over haar handen. Dan trekt ze weer aan de draad en nieuwe beelden komen op. Het moment dat Resl een grote Mathematicus werd. Hoe de harde gouden munten die hij toen verdienden de kleur van zijn ogen veranderde, van het warme bruin uit een herfstbos naar een kil goudglanzend bruin. Het kasteel wat hij toen kreeg, zo groot en grijs en stevig. Zijn mannelijke triomfantelijke trots die echode door de lege kamers. Hun felgekleurde dromen die rondfladderden en te pletter sloegen tegen de onverbiddelijke stenen muren. 
 
Igam laat de draad weer los, haar huid trekt zich grauw en star om haar heen. Ze draait langzaam om haar as en staart naar haar plek, hier hoog boven het kasteel, onder de weidse lucht. In de open hoeken, rond en zacht uitgesleten door de wind, heeft zij haar dromen gesponnen. Kleine restjes kleur. Haar paarse duiven zweven over de kleuren heen. Hun zachte koerende geluiden wikkelen zich geruststellend om haar heen. Ze kijkt weer naar de horizon. In de verte zingen gekleurde droombeelden haar toe. Trekken aan haar. Ze tuurt naar het massieve grauwe woud onder haar voelt een ijzige klomp in haar maag. Ze keert zich van de lokroep van die verre horizon af en volgt de grijze draad van Resl de toren in.

Met grote stappen daalt de kronkelige trappen af, op weg naar de grote zaal. Ze stapt voorzichtig over de donkere stenen, alleen de lichtgrijze traptreden. Op stap, af stap, weg stap en nog een stap. De grijze muren wentelen om haar heen. Door nauwe spleten flitst de buitenlucht voorbij. Stap af, stap verder, tot ze in de grote zaal staat. 
 
En daar staat Resl. Een rijzige gestalte voor een flakkerend vuur. Igam kijkt naar hem. Vroeger kon ze de lijnen van zijn lichaam uittekenen in haar hoofd. Nu botst haar blik onaangenaam tegen zijn ogen. Hij gaat zwijgend op het kleed voor het vuur zitten. Ze laat zich naast hem zakken. Igam begint hij. Ik kan dit niet meer laat hij erop volgen. De woorden vallen als stenen in de stilte. Een storm steekt op in haar hoofd. Ze balt haar vuisten. Dief, denkt ze. Maar ze laat de woorden alleen in haar hoofd klinken. Mijn woorden, dit moet ik zeggen. Jij hebt mijn moment gestolen. Giftig borrelen ze omhoog. Ze vertrouwt haar stem niet en slikt ze in. Resl kijkt nadrukkelijk niet in haar ogen en praat door. Zijn woorden stromen als een warrige vloed over haar heen. Hij praat over zijn ambities. Over hoe hij het nooit met haar over zijn wereld van getallen kan hebben. En over hoe hij de hare, die uit tekeningen en dromen bestaat, nooit echt kan betreden. De scherpe stukjes van zijn zinnen vallen langzaam in elkaar. Resl wil haar niet meer. Hij snapt haar niet. Ze staart in die gouden ogen van hem. Ze glanzen vochtig, maar er schittert een harde kern binnenin. 
 
Igam wil duizend woorden zeggen. Ze ketsen door haar hoofd tot ze de ene niet meer van de andere kan onderscheiden. Stuur je me nu weg? weet ze dan uit te brengen. Ze is verbaasd over de afstandelijke helderheid in haar stem. Ja eigenlijk wel. Even hoort ze spijt. Hun handen raken tegelijk het grijze koord aan. En flard van een beeld, twee figuren, dwaas dansend in de regen. Ze lachen aarzelend naar elkaar. Dan schudt hij met een besliste beweging zijn hoofd en staat op. Ik geef je een maan zegt hij dan moet je weg zijn. Igam staart hem aan. De echo van haar eigen woorden, die ze zo kort geleden uitsprak op de toren. De bittere ironie ervan brandt in haar keel. Samen met haar tranen slikt ze die in. 
 
De vragende woorden blijven door haar hoofd vliegen. Als gevangen vogels tikken ze tegen de grenzen van haar hoofd. Ze opent haar mond om ze vrij te laten, kijkt naar zijn gesloten gezicht en ziet er dan vanaf. De woorden bevriezen tot ze dof blijven liggen. Resl kijkt haar nog één keer echt aan. Naast hem hangt het oranjebruine portret. De zachte lijnen van zijn getekende gezicht spotten met de harde lijnen van de Resl die ernaast staat. Dan draait hij zich om. Zijn voetstappen echoën achter hem aan als hij de trappen afdaalt.

De grijze draad spant zich, rekt zich uit en breekt dan. Igam voelt aan het rafelige uiteinde. Ze staart in de vlammen tot de vuurplaats koud en grijs is. Haar lichaam versmelt in de schaduwen. Igam de grijze, die met wijd open ogen de nacht uitzit tot de slaap haar overweldigt en haar neerlegt op de koude vloer. 
 
Buiten de beschermende muren van het kasteel valt de duisternis in. Hij rukt op van onder de bomen. Scherpe schaduwen rekken zich uit en versmelten tot een zwarte vlek. De duisternis trekt zich samen. Half herkenbare vormen verdringen zich. Een flard van een hoorn, een gekromde klauw. Twee ogen openen zich. Ze gloeien in het diepe zwart van de nacht. Ze richten hun blik op de grijze vesting.

Geen opmerkingen: